Geef mij maar vakantie

De paasvakantie is nog maar net achter de rug, en ik kijk alweer uit naar de zomervakantie. Nochtans hoor ik vaak mensen zeggen dat ze als een berg opzien tegen de schoolvakanties. En dat ze toch altijd blij zijn als de kinderen weer naar school mogen, amai zene.

Ik heb dus net het tegenovergestelde.

Misschien zijn mijn kinderen leuker om in huis te hebben dan de gemiddelde kinderen, ik weet het niet. Wel ja, ik weet het eigenlijk wel. Want ook al komen de helft van hun genen van mij, ze kunnen behalve lief en grappig ook heel irritant, onverdraagzaam en lamlendig zijn. En ze laten hier in huis veel rommel achter, en kruimels.

Dus neuh, het is niet altijd een plezier om hen in huis te hebben. Maar toch vind ik het leuker dan dat ze op school zitten.

Dat komt vooral omdat schoolgaande kinderen een aanslag zijn op mijn zo-eenvoudig-mogelijk leven, waar ik het vorige week over had.

Want we moeten op tijd opstaan en dan vooral niet gaan lanterfanten maar vóórtdoen, en dat is ’s morgens niet altijd gemakkelijk.

En er moet gedacht worden aan zwemzakken en aan al dan niet halfvolle brooddozen die nog in rugzakken zitten, en als iemand zijn jas smerig heeft gemaakt, dan moet die altijd heel snel weer gewassen worden, want ze hebben hier maar een jas en ik blijf erbij dat dat gewoon genoeg moet zijn.

Kleine kanttekening: wil je echt niet dat je kind zijn jas smerig maakt op school, stuur hem dan niet naar een natuurschool. En dat geldt ook voor schoenen. Ik zit er zelf totaal niet mee, trouwens, alleen is het soms niet erg praktisch.

Ook dat de kinderen elke dag opgehaald moeten worden zo in het midden van de namiddag steekt me tegen. Ik ben een zeur, ik weet het.

En dan het huiswerk van Robin, dat hij godzijdank maar heel af en toe heeft, maar dat zeker het vermelden waard is omdat het afgelopen weekend nog eens prijs was. Want hij had Frans te doen, en dat is niet zijn lievelingsvak, om het belachelijk zacht uit te drukken.

En dus had hij buikpijn, en deed zijn pols zeer (en dus kon hij er niet mee schrijven, ah nee, natuurlijk niet), en voelde hij zich gefrustreerd en boos, en het weekend duurde al maar twee dagen en dan moest hij nog tijd besteden aan Frans en daar kon hij écht niet tegen en nee, dat hij het had laten liggen tot zondagavond was misschien niet erg slim, maar dat was ook helemaal zijn schuld niet, hoor! Wat denken jullie wel, zeg!

Laat ons zeggen dat ik gisterenavond wel weer extra blij was dat hij naar school gaat, want zulke tirades hebben we hier genoeg gehad toen hij nog thuisonderwijs deed. En op school doet hij het allemaal wel gewoon, en zijn ze lyrisch over hem.

Maar goed, ik verkies dus de vakanties. Waarin iedereen lekker thuis is, want daar zijn we (meestal) nog gewoon het liefst. Waarin we het allemaal rustig aan kunnen doen. Waarin Victor al eens geëntertaind wordt door een of meerdere broers, en dat is altijd mooi meegenomen. Waarin Leon het vaak niet eens de moeite vindt om zijn kleren aan te doen (al een geluk dat hij niet in zijn blootje slaapt). Tenzij het mooi weer is, want dan wordt er buiten gespeeld met de buurkinderen.

Nog negeneneenhalve week en het schooljaar is voorbij. Misschien wil Victor wel een aftelkalender maken als knutselproject. Al hoor ik hem in gedachten al ‘hoeft niet hoor, mama’ zeggen…

Dat eten ook altijd

Ik haat alles wat met eten te maken heeft, behalve het opeten zelf. Wel ja, haat is een groot woord, maar bedenken wat we gaan eten, boodschappen doen, koken, bakken of zelfs een simpel lunchpakket maken, ik doe dat allemaal niet graag.

De trouwe lezer van deze blog zou zich gaan afvragen wat ik begot wél graag doe, maar dat is stof voor een ander stukje.

In ieder geval moet er hier natuurlijk elke dag drie keer gegeten worden, en dan tel ik de in Robins geval talloze snacks nog niet mee, en van altijd maar boterhammen wordt niemand vrolijk.

Deze week deed ik een extra inspanning. Afgelopen dinsdag bakte ik bananenbrood, maar ik noemde het bananencake, omdat dat aantrekkelijker overkomt.

Het werd een voedzame, gezonde cake, en dat zou ideaal geweest zijn, ware het niet dat ik de enige was die er enthousiast van werd.

Oké, hij proefde niet echt naar cake (dat wist ik natuurlijk op voorhand, maar de kinderen misschien niet). Hij was ook lang niet gerezen zoals het zou moeten. En Marcel kreeg er zowaar een beetje buikpijn van, of die indruk had hij toch.

Enfin ja, de kinderen en Marcel sloegen mijn aanbod voor nog een stukje min of meer beleefd af, dus dat was dat.

Laat ons zeggen dat het me niet bepaald zin gaf om nog eens het beste van mezelf te gaan geven in de keuken.

Maar toch maakte ik gisteren nog eens mijn befaamde spaghettisaus, die iedereen graag lust, maar waar Marcel, jawel, wel een beetje buikpijn van krijgt. Het zij zo.

Natuurlijk is spaghettisaus maken niet zo’n hard labeur, en al zeker niet als je er diepvriesgroenten en gepelde tomaten uit blik voor gebruikt. Maar ik had hoofdpijn en wou veel liever in de zetel gaan hangen, en dus was ik best trots op mezelf toen de saus heerlijk op de inductiekookplaat stond te pruttelen en ik er alleen nog maar af en toe in hoefde te roeren.

Dus toen Marcel even langskwam, rook ik ostentatief aan de saus, zoals rat Rémy uit Ratatouille:

Dat is mijn soort humor, ik maak het maar niet mooier dan het is.

De saus was natuurlijk heerlijk, en ik had ook speciaal heel veel gemaakt. Na het eten vroeg Marcel eerst met een onschuldig gezicht of de rest van de saus weg mocht (zijn soort humor), maar daarna verdeelde hij wat er nog over was over twee potten, voor in de koelkast en in de diepvries.

Maar eerst moest de saus natuurlijk afkoelen. En daarom zette hij de twee potten in onze met water gevulde spoelbak. Zonder daar ook maar tegen iemand iets van te zeggen.

Fast forward een uurtje of wat, en Victor, die net een paaseitje gegeten had, wilde graag zijn handjes wassen.

‘Er ligt wel nog saus in de spoelbak, mama.’

Ik dacht dat hij bedoelde dat er nog een veeg saus in de spoelbak hing, van iemand die zijn bord slordig had afgespoeld. Geen momént, lieve lezer, kwam het in mij op dat er wel eens twee volle potten heerlijke saus in de spoelbak zouden kunnen staan. En ik ben ook niet rechtgestaan om te gaan kijken wat hij bedoelde, nee.

‘Da’s niet erg jongen, was je handen maar.’

Mag je van een vijfjarige niet verwachten dat hij zelfs na die geruststelling van zijn moeder, die hij uiteraard blindelings vertrouwt, toch zelf ook nog eens nadenkt en misschien eens dubbelcheckt? Blijkbaar niet…

Toen Marcel een half uur later in de keuken passeerde en in een van de potten saus-met-water-en-zeep ontdekte, vond hij het nog grappig ook. Hij moest zich schamen!

Tot mijn grote opluchting was een van de potten ongedeerd, en dus is het eten voor vanavond al half klaar. En Marcel mag de spaghetti koken voor erbij, dat zal hem leren!

Eenvoudig leven

Een moeder aan de haard die blogt over minimalisme, huisonderwijs en ouderschap.

Wie me niet kent, zou zich een vrouw voor ogen kunnen halen die als hobby geitenwollen sokken breit en elke avond uitgebreid en vers kookt. Die als een tweede Tante Kaat elke vlek uit een kledingstuk krijgt en een uitgebreide poetsroutine heeft waarin ook klussen als de gordijnen wassen en de dampkapfilter uitkuisen op geregelde tijden aan bod komen. Die elke dag zorgt dat haar kinderen hun reken- en taaloefeningetjes maken, om daarna samen een leuke, maar toch leerrijke activiteit te doen zoals koekjes bakken, boswandelingen maken met een natuurgids in de hand of zelf bedachte knutselprojecten uitvoeren.

Wie me wel kent, moet daar alleen maar hard om lachen, geloof ik.

En die moet waarschijnlijk ook hard lachen met dat woordje ‘minimalisme’ in combinatie met ons huis. Want bij minimalisme denken veel mensen aan huizen met witte muren en heel weinig spullen. Ons huis heeft wel grotendeels witte muren (met vuile vingers erop, dat wel), maar spullen hebben we echt nog wel genoeg, vooral in de kelder. Want Marcel is geen minimalist, en dat gaat zo gauw niet veranderen, denk ik.

Ik had ook voor ‘eenvoudig leven’ kunnen kiezen in plaats van voor dat minimalisme, maar dan zou je kunnen denken dat we zelf onze tandpasta maken, onze kleren naaien en al onze groenten uit onze moestuin halen.

Nee dus, en ook geen ambities in die richting, dank je wel.

Met eenvoudig leven bedoel ik eigenlijk vooral zo gemakkelijk en rustig mogelijk leven, met zo weinig mogelijk verplichtingen.

En daar is Marcel ook wel voor te vinden.

We bakken zelf brood (Marcel eigenlijk, en met een broodmachine hoor, het is niet dat hij zelf staat te kneden en met zo’n lange houten spatel brood in en uit de oven schuift) omdat we dat minder vervelend vinden dan quasi dagelijks naar de winkel te moeten voor brood.

De kinderen doen maar één hobby in clubverband, omdat ze zelf ook graag ongestoord hun ding thuis doen. En ook omdat wij als ouders geen zin hebben om ze steeds maar te brengen en te halen.

We gaan geregeld uit eten (of naar het frietkot in coronatijd) omdat we dat leuk vinden, en omdat we écht niet houden van koken.

En, wat Marcel wat minder vindt: ik wil zo veel mogelijk spullen uit huis, zodat we alleen maar moeten managen wat we echt gebruiken. En alles ook feilloos weten liggen.

Aan dat laatste is nog wat werk, maar er ligt wel al een hoop klaar in de kelder om tweedehands te verkopen of gratis weg te geven. Robin heeft er zelfs al foto’s van genomen, dus we hebben alleen nog maar wat tijd, motivatie en daadkracht nodig om het ook effectief online te zwieren. Binnenkort! Echt!

Gevoelige baasjes

Hoogsensitiviteit. Sommige mensen vinden het een modewoord, een zoveelste onzinnig label. Belachelijk, een zogenaamd gevoelig zenuwstelsel, die ‘flauwe kinderen’ zijn gewoon het resultaat van al dat gepamper in de opvoeding.

Denk ík dat het echt bestaat, zo van die mensen die de wereld en hun gevoelens intenser beleven dan een ander?

En wie hoogsensitiviteit maar onzin vindt, mag hier een kind naar keuze komen lenen, zolang hij er vriendelijk tegen blijft toch.

Gevoelige baasjes zijn het hier dus, alle vier (Marcel ook, ja), en ik moet zelf niet onderdoen.

Ik kan me nog levendig herinneren dat ik met ongeloof keek naar een vierjarig klasgenootje van Robin, dat zich overduidelijk zelf had aangekleed. Hij had zijn broek achterstevoren aan, een broekspijp zat half in zijn sok, zijn hoodie zat helemaal scheef en het zou me niet verbazen als de mouwen van zijn longsleeve, oh de horror, opgestroopt onder zijn trui zaten.

Ik stond echt versteld.

Niet omdat geen van zijn ouders had opgemerkt dat hij zijn jeans achterstevoren aan had, al vond ik dat wel een beetje vreemd.

Niet omdat hij zich zelfstandig kon aankleden, terwijl Robin dat helemaal nog niet kon.

Wel omdat hij zo onbezorgd zat te spelen terwijl zijn kleren niet bepaald goed zaten. Want dat was met mijn kinderen gewoon ondenkbaar. Vooral Robin heeft heel lang veel problemen gehad met hoe zijn kleren zaten.

In die tijd was het een hele klus om een broek te vinden die Robin lekker genoeg vond zitten. Jeans was sowieso uit den boze, want dan zei hij steevast: ‘ik zit vast!’, stretch of niet.

We moesten ook elke ochtend extra tijd uittrekken om zijn sokken aan te doen, want het duurde eeuwen voor die goed genoeg zaten.

En ook al gaat het intussen een stuk beter, toch is vooral het zoeken van een jas voor Robin geen sinecure. Want van veel stoffen krijgt hij koude rillingen en kippenvel. En nieuwe schoenen zitten ook nooit lekker.

Leon en Victor zijn iets gemakkelijker qua kleren, maar er zijn genoeg dingen waarvoor je gevoelig kunt zijn, zo blijkt. De textuur van eten bijvoorbeeld. Het buitenlicht op een zonnige dag (en een zonnebril zit natuurlijk niet lekker). Plakkerige handjes. Het lawaai van het verkeer op een drukke steenweg, of van een huilend broertje.

Ze zijn ook emotioneel gevoelig. Je hebt kinderen die hun schouders ophalen als de juf boos wordt, en je hebt er die met tranen in hun ogen thuis vertellen dat de juf boos is geworden op een klasgenootje, terwijl dat klasgenootje dat zelf niet eens erg vond. Zo zijn de mijne dus.

Nu ja, ze hebben het dus van geen vreemden. Het zou deze blogpost onnoemelijk veel te lang maken als ik uit de doeken zou doen op welke manieren die hoogsensitiviteit zich bij Marcel en mij allemaal uit, maar ik wou jullie deze uitspraak van Victor niet onthouden, die hij onlangs deed toen we het over hoogsensitiviteit hadden:

‘Papa is zeker hoogsensitief want als ik per ongeluk tegen zijn ballen kom, dan krijst hij heel hard.’

Nee, jongen, dan kreunt hij heel hard, of hij vloekt, dat kan ook.

En ik denk dat alle mannen ongeveer zo zouden reageren, dus een echt kenmerk van hoogsensitiviteit is het wellicht niet. Maar een mooie afsluiter van deze blogpost zeker wel :-).

Politie en boef

Ik liet hier al eens eerder vallen dat ik niet graag met mijn kinderen speel. Ook niet met andermans kinderen, trouwens. Een gezelschapsspelletje kan nog net, als mijn hoofd ernaar staat, en dat is meestal niet zo.

Robin en Leon zitten intussen in de fase dat ze sowieso liever met rust gelaten worden door hun ouders, en dat vind ik prima.

Maar aargh, die Victor.

Ik hou niet van Kapla of vliegtuigjes of auto’s (hij wel) en hij houdt niet van tekenen en Playmobil (ik wel). Je zou denken dat het dan ophoudt, maar gelukkig speelt hij de laatste tijd heel graag politie en boef, en dat wil ik nog af en toe meedoen, tegen wil en dank weliswaar.

Hij speelt (of is, de grens is ontzettend vaag, method acting heet dat zeker?) intussen niet meer Koen Baetens, maar wel Tom Vaneetvelde van de Buurtpolitie (‘die is mooier, hè, mama’), en die lijkt iets minder plat te praten, dus we kunnen er alleen maar blij om zijn.

Ik speel bijgevolg bijna altijd boef. En dus hol ik hier geregeld al handenwrijvend en met een gemene boevenlach op mijn gezicht door huis en tuin, op de voet gevolgd door een mannetje van ongeveer een meter (‘maar ik ben wel vijfentwintig jaar, hè!’) dat ondertussen met veel overgave roept dat hij van de politie is en dat ik mijn handen zichtbaar moet houden.

Je zou denken dat het gaat vervelen (inderdaad!) en Victor was vast bang dat ik er de brui aan zou geven, want onlangs mocht ik zelfs verschillende rollen spelen.

Eerst was ik de boef die hem neerschoot, waarna hij verschillende keren met zijn lijfje schokte om vervolgens slap op de grond neer te vallen. En dat terwijl hij alleen maar in zijn arm geraakt was, ah ja, want hij had immers zijn bodywarmer aan. Euh, kogelwerende vest, bedoel ik.

En toen vroeg hij: ‘Is het goed dat je nu de dokter bent?’
Eigenlijk niet, maar goed, ik deed een poging. Ik stelde hem enkele vragen, waarop hij met zwakke stem antwoordde, om daarna in zwijm te vallen nog voor ik mijn diagnose had kunnen stellen.

Toen ik even later aangaf dat ik naar een andere patiënt moest en dat de verpleegsters hem wel goed zouden verzorgen, vroeg hij: ‘Is het goed dat je nu de verpleegster bent?’ Wist hij veel dat ik niet van het verzorgende type ben en dat verpleegsters ook papierwerk hebben.

Al heel snel volgde: ‘Is het goed dat het nu een maand later is en dat ik genezen ben?’
Ja, vriend, vind ik prima, dan heb ik tijd om je in te schrijven in de showbizzschool, want je acteert begot al beter dan die mannen van de Buurtpolitie.

Maar goed, zo’n politieman in huis hebben, dat is af en toe erg apart. Er komen uitspraken voorbij als:

‘Ik ga mee voor de veiligheid.’
Bedankt, kind, het is dan ook ontzettend gevaarlijk om naar de supermarkt te gaan.

‘Ik heb daar een lichaam aangetroffen.’
Tiens, ik zie daar vooral veel speelgoed liggen. Zoudt ge nekeer ni opruimen?

‘U bent een brave burger.’
Jep, ben ik inderdaad. Je zou beter iemand anders zoeken om boef te spelen.

‘Het is een van de zware mannen, geen kruimeldief.’
Een kruimeldief zou nochtans van pas komen, er ligt begot een halve boterham onder je stoel.

‘Ben ik hier in de Caviastraat?’
Doe niet alsof je ons adres niet kent, en ze hadden het over de Acaciastraat in de Buurtpolitie…

‘Ik zie braaksporen.’
Ik dacht dat er iemand overgegeven had, maar hij bleek inbraaksporen te bedoelen.

En de laatste tijd telkens als we thuiskomen, en wij allemaal langs de garage binnengaan zoals altijd, maar hij aan de voordeur aanbelt:
‘U had ons gebeld in verband met een overval?’
Ja, inderdaad, en ik heb de overvallers langs de tuin zien ontsnappen, die kant uit!

Gelukkig hebben we een grote en ook ietwat verwilderde tuin, waarin overvallers zich makkelijk kunnen verstoppen, en Victor leeft zich zo in, dat hij niet vlug opgeeft. En dus zijn wij weer even gerust. Hoera!