Over judo en vreemde talen

Sinds dit schooljaar heeft Victor een heuse hobby: twee keer per week trekken we naar de sporthal voor een uurtje judo.

Beslissen of dat voor hem wel de goede hobby was, had wel nogal wat voeten in de aarde, want Victor is een kind dat graag eerst een tijdje de kat uit de boom kijkt.

Ter illustratie: je hebt kinderen die in een binnenspeeltuin niet weten hoe snel ze hun schoenen uit moeten doen om zich daarna met oorverdovende oerkreten in het ballenbad te storten, en je hebt kinderen als Victor. Die moet altijd eerst op schoot ontdooien, wennen aan het lawaai en rondkijken, en dan wachten tot er niet te veel kinderen meer zijn, en dán, met wat geluk, komt hij los en heeft hij best een leuke tijd.

Het is al een stuk beter dan vroeger, hoor, en hij heeft het ook van geen vreemden. En hey, met mij is het ook goed gekomen, al zeg ik zelf.

Maar beslissen of hij eens een judoles wou proberen, daar moest hij toch ook echt zijn tijd voor nemen. En geen kwartiertje of zo, maar drie volledige lessen, die hij vanaf de kant in detail observeerde, terwijl hij zorgvuldig nadacht of hij het misschien ook wel leuk zou vinden.

Na rijp beraad besloot hij ervoor te gaan, en dat was zijn beste beslissing ooit, volgens mij.

Hij gaat dolgraag, en wil oprecht een goede judoka worden, en dus zien we hier geregeld een jongetje passeren in zijwaartse bijtrekpas, een jongetje dat steeds opnieuw achterwaarts over zijn schouders rolt op de mat in de living en een jongetje dat een gewillige grote broer in een houdgreep legt, en nog juist ook.

Een bijkomend voordeel van die judolessen is dat hij er ook enkele woordjes Japans leert, en laat vreemde talen nu net iets zijn waar hij de laatste tijd bijzonder enthousiast over is.

Naast dat Japans, spreekt hij ook enkele woordjes Russisch, Chinees en Spaans. Enkele woordjes dus, als in een of twee of heel misschien drie. Niets om over naar huis te schrijven, maar Victor is er trots op.

In het Frans kan hij iets meer, zoals een klein beetje tellen en een paar woorden, maar dan wel echt de juiste om een verpletterende indruk te maken. Toen de directrice van Leons school vorig schooljaar aan Victor vroeg of hij ook al Frans kon, haalde die nonchalant zijn schouders op en zei: ‘Français’. Ze keek verwonderd, knikte goedkeurend en verdween voor ik kon zeggen dat dat het enige woord was dat hij toen kende, naast ‘boshoer’ nasaal uitgesproken, geleerd van een van mijn broers (een leraar, nota bene).

Het is wel duidelijk Engels waar zijn hart ligt, want dat spreekt hij hier dagelijks, of toch iets wat daarvoor moet doorgaan.

Behalve de I have can’t waar ik vorige keer iets over vertelde, heeft hij de laatste dagen vooral de neiging om Nederlandse woorden uit te spreken met de klank ‘ie’ er ergens in, en dat moet dan doorgaan voor Engels.

Dat gaat dan ongeveer zo:

‘Mama, hoeveel poten heeft een spin ook alweer?’
-‘Acht’
‘Aha. Eight piet.’

En

‘Allez, Victor, doe uw kousen aan, vriend, we zijn al te laat.’
-‘Yes, okay, I have my kies.’

Ik word daar soms moe van, lieve lezer, hoe zoudt ge zelf zijn, zeg? Maar het betert wel, hè. Ooit.

Kunde gij zonder fouten schrijven?

Mensen die spelfouten maken, je hebt ze in alle soorten en maten. Ook heel intelligente en/of hoogopgeleide mensen zijn soms slechte spellers. Omdat ze het nooit goed hebben geleerd op school. Omdat ze dyslexie hebben. Omdat het hen geen hol interesseert.

Dat neemt allemaal niet weg dat ik graag zou hebben dat mijn kinderen, waarvan er minstens twee geen dyslexie hebben (over de derde kan ik daarover nog geen uitspraken doen), meer dan behoorlijke spellers worden.

De twee oudsten zijn alvast goed op weg. Leon is net als ik van nature een goede speller (en een gretige lezer, dat speelt ongetwijfeld mee), en maakt slechts zelden een fout. Hij doet me denken aan mezelf toen ik klein was: een kei in spelling, hoewel dat onnozele kofschip en de regel van ‘mondje open, lettertje lopen’ me helemaal niets zeiden. Ik knikte braaf en deed mijn eigen ding, en dat was toch altijd juist.

Robin heeft wat meer moeite gehad met spelling (‘ze weten zo ook wel wat ik bedoel’), maar ging de laatste paar jaar met sprongen vooruit, helemaal vanzelf. Ik krijg al lang geen pijn meer aan mijn ogen als ik zijn teksten lees.

Bij beide jongens ben ik al wel het gevreesde ‘is’ in plaats van ‘eens’ tegengekomen, en ook al ‘men allerliefste mama’. Oké, oké, ik weet niet meer zeker dat er ‘allerliefste mama’ achter kwam. Oké, oké, ik weet het wel nog. Niet dus.

Maar goed, ze zijn er dus nog niet, maar ze komen er wel. Mag ik begot hopen.

En dan is Victor er nog. Ik leer hem lezen, schrijven en spellen met de Alfabetcode, die radicaal anders is dan de traditionele Vlaamse en Nederlandse taalmethodes. Voor mij houdt ze alvast veel steek.

We zijn nog maar sinds september bezig, en zitten nog in de fase van de basiskoppelingen, wat erop neerkomt dat Victor de meest voorkomende letter(combinatie) leert voor alle klanken die in het Nederlands voorkomen.

We doen zo goed als elke dag een klank, en voor hij begint te schrijven, bedenkt hij eerst een paar woorden waar die klank in voorkomt.

Dat gaat meestal gewoon goed, maar soms ook niet. Ik illustreer even met twee voorbeelden:

‘Ken je een woord met een eu, Victor?’
-‘Amai, een eu.’

En enkele dagen later, met de oe:
‘Oemai.’

In een later stadium van het leerproces, ziet juist leren spellen er met de Alfabetcode anders uit dan ‘we verdubbelen de medeklinker na een korte klinker, maar niet bij banaanwoorden natuurlijk, ah nee, en ja, ik weet het, zo zijn er wel veel, hè.’, waarmee ik Robin heb zitten ambeteren (sorry, vriend, ik wist niet beter). Ik geef nog wel eens een update als het zover is.

Of de Alfabetcode effectief is, dat is sowieso nog afwachten. Het zou natuurlijk ook zomaar kunnen dat Victor een spellingstalent is, hoewel wiskunde nog steeds favoriet is hier. Ik heb deze namiddag ruim een half uur sommen voor hem moeten bedenken in de auto, ik weet ook niet waar ik dat aan verdiend heb (‘Jij wou een kind!’, zou hij zelf zeggen).

Ah, en Engels, dat begint ook. Al kan ik niet zeggen dat dat al vlot loopt, want ik hoor hier al weken te pas en te onpas ‘I have can’t’ , en hij zegt zelf ook niet te weten wat dat betekent. Ach ja, het kind lijkt uiterlijk op mij en is rustig en beleefd. Marcels genen moeten zich ook érgens uiten, hè…

Het eerste leerjaar, begot!

Zo goed als dag op dag een jaar geleden schreef ik al eens over het huisonderwijs van Victor. Tijd voor een update, zou ik zeggen, want hij zit nu in het eerste leerjaar en dat is natuurlijk heel andere koek, ah ja.

Wel nee, dat valt nogal mee.

Het overgrote gedeelte van de dag speelt hij, of stelt hij vragen. Hij is trouwens niet meer de hele tijd een politie-inspecteur, maar speelt weer meer met speelgoed (driewerf hoera, want dat behoeft van mij heel wat minder input én we moeten ook geen mislukt Oost-Vlaams accent meer aanhoren). De Legotrein is momenteel favoriet, ik heb geen klachten. Allez ja, bijna geen. Breek me de bek niet open over die Legoblokjes.

Maar goed, wie eerste leerjaar zegt, zegt eigenlijk ook lezen en schrijven. En omdat Victor dat heel graag wil leren, zijn we daar quasi dagelijks mee bezig. Het schrijven gaat hem goed af, wat ik niet echt verwacht had van een kind dat in zijn leven nog niet vaak schrijf- of tekengerief in zijn handen heeft gehad.

Na het schrijven lezen we woordjes met de klanken/letters die hij al geleerd heeft. Hij hakt en plakt sinds vandaag niet meer (als in ‘v… ee… r…’ (pauze) ‘veer!’) maar leest iets vloeiender (‘vvveeeeeerrr’). Al een geluk, want dat tergend traag lezen deed me flashbacks krijgen naar mijn eigen eerste leerjaar met in het bijzonder de lessen klassikaal hardop lezen, waarop iedereen moest aanhoren hoe de anderen leerden lezen.

Eerlijk gezegd zou het qua formeel onderwijs na dat lezen en schrijven wel goed zijn voor mij. Want al de rest doet hij sowieso al uit zichzelf of doen we standaard met (een deel van) het gezin.

Maar goed, Victor vraagt, nee, smeekt, heel vaak om wiskunde te doen. De wiskunde van het eerste leerjaar heeft voor hem geen geheimen meer, maar in het tweede leerjaar is er wel nog wat te leren. Gelukkig maar dat hij daar niet nog elf maanden op moet wachten.

En dus kijken we al eens in een werkboekje van het tweede leerjaar, zodat hij bijvoorbeeld kan uitrekenen hoeveel strips papa wel niet heeft als Freek en Hannah er respectievelijk 28 en 29 hebben en ze er samen precies honderd hebben. Leuk dat hij zoiets vindt, niet normaal.

In ieder geval is dit een heel ander kind dan Robin, die wel veel aanleg heeft voor wiskunde, maar niet gemotiveerd was om enige oefening te maken, en mijn taalvaardige Leon, die ooit vroeg of we wiskunde niet konden wissen.

Uit zichzelf is hij nog bezig met de klok, de maanden van het jaar, de seizoenen, en zonsopkomst en -ondergang en hoe dat doorheen het jaar verandert. Hij doet moeilijke sommen (wel ja, moeilijk is natuurlijk relatief, ik vind ze zelf nu niet bepaald moeilijk), en denkt hardop na over centimeters, meters, kilometers,  kilometers per uur, miles per hour en knopen (dank u, Robin). Hij stelt vragen over maal en gedeeld door. Hij gebruikt procenten (‘Het is 62% zeker dat ik over vijf minuten in bad ga’). Ik weet ook niet waar ik dat aan verdiend heb.

Verder lees ik voor, zowel fictie als non-fictie, en kijken we naar documentaires. Momenteel is alles over de ruimte favoriet, en de serie ‘Er was eens, het leven’ op Netflix, over het menselijke lichaam.

Ook muziek en kunst verliezen we niet uit het oog. We zingen ‘Had je tien miljoen’ van Samson en Gert en verzinnen er soms een andere tekst bij (‘Had je tien miljoen, wat zou jij dan doen? Een schaaaar kopen en Leon zijn haar afdoen’). En hij heeft zowaar iets getekend afgelopen maand. Muzische vorming, check!

Sinds dit schooljaar doet hij met heel veel plezier judo, en we gaan een paar keer per week naar het bos, waar hij fietst terwijl Marcel en ik stappen en/of joggen.

Over het bos geschreven, de laatste keer stonden we even stil bij wat er allemaal van de bomen was gevallen en waarom. Toen Victor later stond te wildplassen, wees Marcel hem erop dat hij zelf ook een eikel had.

Dat was niet helemaal goed blijven hangen, want iets later zei hij:  ‘Mama, ik weet hoe het topje van mijn piemel heet. Een kastanje of zoiets.’

Ik zal Marcel wat wit wegtrekken, want die zag volgens mij een bolster voor zijn geestesoog. Hehe.

Ten slotte nog even een woordje over zijn sociale contacten, waar mensen toch nogal snel bezorgd over zijn als ze horen dat hij thuisonderwijs krijgt, want dat heeft zo de connotatie van ‘altijd thuis zijn bij mama en nooit of te nooit met andere kindjes in contact komen, ocharme zeg’.

Maak je maar geen zorgen, lieve lezer!

Behalve met de buurkinderen en zijn mede-judoka’s, speelt hij naar hartenlust met zijn vriendjes die ook thuisonderwijs doen. Gisteren bijvoorbeeld, zijn hier de hele namiddag drie kinderen op bezoek geweest, die al dan niet samen met Victor zo goed als al het speelgoed hebben uitgehaald en niets hebben opgeruimd. Een win-win, want ze hebben fijn gespeeld, en ik ben weer gemotiveerd om het speelgoed te minimaliseren.

Maar dat is stof voor een andere blogpost. Tot snel!