Kinderpraat

Bij het opruimen vond ik onlangs een schriftje terug waarin ik als prille en uiterst trotse moeder nauwgezet Robins ontwikkeling bijhield.

Dat is veel moeite geweest voor bijna niks, want bijzonder interessant was het niet om te lezen dat Robin rond twee maanden zijn handjes in zijn mond begon te steken, rond vier maanden bellen blies met zijn speeksel en rond vijf maanden per ongeluk van buik naar rug kon rollen.

Grappiger waren zijn uitspraken. Toen hij net twee was, zei hij eens ‘Niks van!’, terwijl hij een speelgoedje voor babybroer Leons neus weggriste. Op die leeftijd zei hij ook kippeboe in plaats van kiekeboe en eier in plaats van uier. En vroeg hij eens of ik ook een eier had, maar daar ga ik niet over uitweiden.

Van Leon heb ik ook nog wel wat bewaard, bijvoorbeeld dat die bijna een jaar lang enthousiast ‘zes!’ antwoordde op eender welke vraag, óók als je naar een vierkantswortel of aftreksommen over de brug vroeg. En dat ik hem als kleuter IKEA hoorde zeggen bij het opzeggen van het alfabet. Nadat hij vol trots had verkondigd dat hij tot twintig had getollen. Enfin, ik ga stoppen over Leon, want hij gaat dit al niet graag hebben.

Die arme Victor moet het helaas doen met wat ik over hem nog uit mijn geheugen kan graven, wat helaas niet echt om over naar huis te schrijven is.

Maar gelukkig heb ik intussen al ruim twee jaar een blog, waarin ik onder andere aparte uitspraken grondig kan documenteren.

Zo ook in deze blogpost.

Onlangs moest Marcel een dagje naar een klant. Hij was ’s morgens heel vroeg vertrokken, lang voor wij uit onze nest rolden.

De kinderen zijn uiteraard enorm gehecht aan die lieve Marcel, en Robin uitte al vlug zijn ongenoegen door klaaglijk ‘Waarom heeft papa ons verlaten?’ te vragen. Victor deed er later nog een schepje bovenop met ‘Ik weet al niet meer hoe papa eruit ziet’. Ik weet ook niet van wie ze dat gevoel voor drama hebben.

Over drama gesproken, een paar dagen voor mijn verjaardag vorige week, zei Robin: ‘Mama, je wordt al bijna 39. You’re getting old. Soon, you’ll be dead.’


Leon is wat droger dan de andere twee, en ook gewiekster. Zo luisde hij Victor er onlangs in met de volgende vraag:
‘Victor, wie heeft het meeste chromosomen, jij of ik?’
-‘Ikke!’

Je ziet, lieve lezer, ook als ze de kleutertijd voorbij zijn, blijven kinderen een bron van vermaak. En ook een bron van heel wat andere dingen. Maar dat is stof voor een volgende blog.

Konijnen

We hebben hier een grote dierenvriend in huis (Robin), maar omdat Marcel zo belachelijk allergisch is aan alles waar een beetje haar op staat (behalve mensen dan), hebben we geen huisdieren.

Maar tuindieren des te meer. Enkel kippen en konijnen, maar dan wel veel. Ik zou zelfs durven stellen dat het er té veel zijn, maar ik doe het maar niet, want anders gaat de dierenvriend op zijn paard zitten. Want die zou er zelfs nog wat dieren bij willen hebben. Een huisvarken bijvoorbeeld, want dat heeft niet veel haar, maar omdat we het gevoel hebben er al een te hebben (ik noem geen namen), komt dat er niet in.

Maar goed, de dieren die we hebben, mogen wel blijven, daar doen we niet moeilijk over. Maar genoeg is echt wel genoeg.

Het lijkt moeilijk te geloven als je onze bende konijnen ziet, maar we begonnen ooit met één gecastreerd konijn. Even later kwam het vrouwtjeskonijn van de buren erbij, want dat was eenzaam, maar de buren dachten dat ze te oud was om nog kleintjes te krijgen.

Dat dáchten ze.

Toen we een paar weken later even een mannetjeskonijn te logeren hadden, bleek dat fout gedacht. Enfin ja, daar kwamen we achter toen dat mannetjeskonijn al een tijdje weer thuis was. En ik geef het toe, een slimme zet was het sowieso niet om die konijnen samen te zetten.

Gelukkig hadden we even tijd om een tweede hok te voorzien, want de kleintjes waren pas vruchtbaar vanaf zes maanden.

Dacht Robin.

Maar hij had zich bij het opzoeken vergist van ras, en het bleek bij die van ons vier maanden te zijn. Nieuwe kleintjes dus.

Uiteraard lieten we ons geen tweede keer vangen, en we zorgden er ruim op tijd voor dat de mannetjes en vrouwtjes strikt gescheiden zaten. Bij de vrouwtjes zat geen enkel konijn met ballen.

Dachten we.

Ik had ooit een leraar die geregeld ‘je moet niet denken, je moet nádenken’ zei. Hij had toch wel een punt.

Want de secundaire geslachtskenmerken van een van de mannetjes ontwikkelden blijkbaar wat later dan die van de andere, dus die zat bij de verkeerde groep en maakte daar helaas dankbaar gebruik van. Weer kleintjes dus.

Enfin, intussen zitten ze al een hele tijd juist gescheiden, maar toch was het afgelopen lente wéér prijs, toen een vrouwtje wist te ontsnappen, na twee uur teruggevonden werd door Robin aan de rand van het bos bij onze tuin, en in die korte tijd een wilde konijnenvriend met benefits had weten te vinden.

Half wilde babykonijntjes zijn ook lief, hoor, daar niet van. Maar toch.

Ik weet niet precies hoeveel konijnen we intussen hebben (een stuk of vijftien, denk ik, er zijn er ook een aantal gestorven), maar meer dan genoeg, dat kan ik wel zeggen.

En natuurlijk kunnen er geen weg ter adoptie, want Robin heeft de meeste zo ongeveer eigenhandig grootgebracht en is aan allemaal erg gehecht. En ze mogen ook niet in een stoofpotje met pruimen, dat heeft Marcel al vaak genoeg gevraagd.

Hoe leuk Robin het ook vindt om veel dieren te hebben, als je er veel hebt, dan is de kans natuurlijk groter dat er af en toe iets scheelt met een ervan.

Zo ook gisteren. Konijn Bert was niet erg levendig en wou opeens niet meer eten, wat bij konijnen vlug gevaarlijk kan zijn. Marcel had er tegen Berts zin toch wat eten ingeduwd, en had het buikje gemasseerd, maar we zagen niet echt verbetering.

Ik las online dat we de dierenarts moesten inschakelen als hij de dag nadien nog altijd niet zelf wou eten en informeerde Robin, die met een blik vol paniek reageerde met: ’Maar morgen is hij DOOD!’

Zuchtend belde Marcel onze dierenarts om advies, maar die was op familieweekend en kon niet veel doen, behalve zeggen dat het niet zeker was dat Bert erdoor zou komen. Marcel gaf die boodschap eerst zo door aan mij, en even later aan Robin, maar dan een beetje anders verpakt: ‘Waarschijnlijk zal hij het niet overleven.’

Enfin, de dierenarts gaf ook nog de naam door van een andere dierenarts, die niet opnam, maar we kregen toch nog een professional te pakken, die adviseerde Bert een pijnstiller te geven (die we gelukkig nog in huis hadden) en om dan tot vandaag af te wachten en te komen als hij dan nog steeds niet zelf at.

Gisterenavond begon konijn Bert weer te eten en werd hij duidelijk energieker. Lieve lezers die denken dat Robin dan wel gerustgesteld zal zijn geweest, tja, die zijn mis, hè.

Ik citeer:
‘Denk jij dat Bert morgen nog leeft?’
‘Denk je dat Bert de nacht gaat doorkomen?’
‘Hoeveel procent zeker is het volgens jou dat Bert dit gaat overleven?’
‘Het is wel heel zielig voor zo’n jong konijn als Bert om misschien al dood te gaan, hè.’
‘Ik heb echt veel stress, want Bert is heel heel ziek.’
‘Denk jij dat Bert morgen genezen gaat zijn?’
‘Mogen we het advies van de dierenarts wel zomaar vertrouwen?’

En dat zei hij dus allemaal nádat Bert weer at en flink bewoog. Maar ik ben geduldig en begripvol kunnen blijven, goed hè.

En vandaag huppelt Bert weer rond alsof er niets aan de hand is en schrokt hij alles op wat je hem voorhoudt. En Robin ook 😉 .

Een paar voordelen van thuisonderwijs

Stinkend rijk zou ik niet zijn, maar ik zou toch al ne schone zakcent hebben als ik een euro had gekregen voor alle keren dat iemand een van de volgende dingen zei of vroeg nadat ons thuisonderwijs ter sprake kwam:

 ‘En heb jij dan voor juf gestudeerd?’
Nee begot, nog in geen honderd jaar, maar mijn eigen kinderen in toom houden en iets uitleggen, dat lukt vooralsnog prima, hoor.

‘Oeioei, en het sociaal contact met leeftijdsgenootjes dan?’
Dat is er, wees gerust. We zitten heus niet elke dag de hele tijd thuis, met onze neus in de boeken. De kinderen zitten in een of meerdere sportclubs. We doen al eens iets met andere (thuisonderwijs)gezinnen. En, ongelooflijk maar waar, ze hebben vrienden. Al gebiedt de eerlijkheid me te zeggen dat dat niet allemaal leeftijdsgenootjes zijn. Dus ik weet niet of die wel allemaal tellen.

‘En willen ze dat ook zelf, dat thuisonderwijs?’
Nee, ze hebben er totaal geen zin in en zouden véél liever naar school gaan, maar ze hebben natuurlijk niets te willen en het leek me wel een leuke uitdaging om algebra en woordjes Frans in onwillige puberhersenen te pompen. NATUURLIJK WILLEN ZE DAT ZELF!

En vooral deze:

‘Amai, ik zou dat niet kunnen, mijn kinderen de hele dag thuis.’
Misschien niet, daar spreek ik me niet over uit. Maar ik kan het wel, en ik heb daar eigenlijk weinig moeite mee.

Natuurlijk is het niet altijd gemakkelijk, neemt het veel tijd in beslag en is het een grote verantwoordelijkheid, maar hoe langer ik thuisonderwijs geef, hoe blijer ik ervan word. Want het heeft zo ontzettend veel voordelen, echt te veel om op te noemen.

Ik kies er willekeurig een paar uit, wellicht niet de belangrijkste:

– Een puber in de groei kan zo veel eten als hij wil. Hónger dat Robin de vorige twee schooljaren geleden heeft op school, je kunt het bijna niet geloven. En dan ging hij nog naar een school waar je gerust tijdens je schoolwerk een tussendoortje mocht eten, hè. Maar blijkbaar was zijn rugzak niet groot genoeg (‘Al mijn eten was al op nog voor het middag was!’).

Thuis is er wel altijd eten, al zitten we hier natuurlijk met de beperkingen van onze koelkast en voorraadkast, waar, ik geef het toe, al eens iets in ontbreekt, en ook met de beperkingen die wij als ouders opleggen inzake ongezonde voeding. En dus horen we geregeld dingen als: ‘I need food!’, ‘Er is niks in huis. Ik wil iets lékkers eten!’ en ‘Een appel? Mja, maar dat is weinig energie voor veel geknabbel.’

– We hebben hier weinig last van vreselijke scheldwoorden. Robin en Leon zijn wel een paar jaar naar school gegaan, en dat heeft hun woordenschat op een minder positieve manier verruimd, dat kan ik niet ontkennen. Gelukkig heeft Victor daar niets van overgenomen. Het ergste wat daar tot nu toe uitgekomen is, en toen was hij echt wel héél boos op mij, is (hou je vast, lieve lezer!): ‘Stom persoon!’ Ik kan daar precies nog wel mee leven.

– Je hebt vanop de eerste rij zicht op het leerproces en de ontwikkeling van je kinderen, en ik vind dat echt een voorrecht. Zo lukt het Victor intussen wél om de juiste bewerking bij een vraagstuk te bedenken (hoera!), en is het enkel nog de antwoordzin waar we nog werk aan hebben. Onlangs rekende hij een vraagstuk uit, en toen ik hem vroeg om een zin te maken van zijn antwoord, kwam hij alleen op: ‘Want het is acht.’

Je ziet het, lieve lezer, dat thuisonderwijs is elke dag opnieuw een doldwaas avontuur. Benieuwd wat morgen weer brengt (behalve maaltafels, merkwaardige producten en de passé composé dan).